Wat me vandaag binnenviel tijdens het wandelen is dat ik aan mijn eigen gedachten genoeg heb. We wandelen elke dag 10 kilometer, dat gaat nog steeds veel te snel. Nietzsche wandelde ook veel in Sils Maria. De kunst van ergens zijn. Ook viel me te binnen dat Japan al 2 millennia zijn eigen cultuur en land koestert. Het oude is geenszins dood. Hollanders hebben een cultuur van 400 jaar, als je ‘ons’ laat beginnen met de Gouden Eeuw. En van koesteren is niet echt sprake geweest en nog steeds niet. Die twee gedachten hebben wel met elkaar te maken.
Je eigen gedachten krijgen kost jaren. Misschien wel 2000 jaar. In het begin van ons denkend leven, praten we na. Het duurt heel lang voordat we van een andermans gedachte wat vinden en bij de bron kunnen terugleggen. Dank je wel Nietzsche, je was heel inspirerend, maar nu zal ik mijn eigen smalle weg naar het verre noorden volgen. Alles wat jij gezegd hebt, heb ik gehoord, ik weet het niet, het zou kunnen.
Hoe zit dat in een land waarin het oude en het nieuwe is verstrengeld? Hoe zit het in Japan, waarin cultuuruitingen in de zichtbare wereld, nauw verbonden zijn aan de leefregels, aan de cultuur als gedragspatroon. Een verbondenheid die wij niet hebben? Hier jonge mensen die op feestdagen in traditionele klederdracht over straat flaneren. De Japanners flaneren in een klederdracht die al meer dan 2000 jaar oud is. Ooit Hollanders gezien die op koningsdag de kledingstijl van de 16de eeuw aan hadden?
We gaan vandaag met ons treintje naar de eindhalte. We wonen in een wijk die ver verwijderd is van de stille oceaan. Meer naar China toe is het onherbergzaam bergzaam. Iedereen woont in de strook van de stille oceaan op dit eiland Honshu, het grootste van de 6852 eilanden waaruit Japan bestaat. De andere kant is vrijwel leeg. Er wonen op Honshu op dit moment 105.000.000 mensen, ofte wel 73% van alle Japanners.
We gaan dus de leegte in. Het dal is hier en daar nog bebouwd met agglomeratie, meer naar de Chinese kant wordt het leeg. We stijgen en gaan een tunnel door, een poort. Het treintje heeft model gestaan voor het treintje in Spirited Away van Hayao Miyazaki. Daar rijdt een treintje door een groot meer en in het midden is een perron, waar Chihiro Ogino en de wezens die met haar meereizen, uitstappen. Het lijkt er in alles sprekend op. De zwijgende passagiers, de sfeer, de grote ramen, de twee treinstellen. Aan beide kanten van de ramen zijn banken waarop de passagiers zitten. Het is druk, het is tempelbezoekdag. Alleen bij ons is de lucht niet blauw maar grijs.
Mensen kijken elkaar niet aan in Japan, valt me op. En ons zeker niet. Zijn wij de Kami uit Spirited Away, die gewone mensen gewoon niet zien? Als ik ze aankijk om te zien wat er gebeurt, lijkt het alsof ze dwars door me heen kijken. Zelfs een vrolijke en pret makende Sét lijkt niet te bestaan. In Tokyo dachten we dat dit door de grote stad kwam. Maar hier is het ook zo. Gedag zeggen in het Japans, heeft geen zin. Ze reageren niet. De treinbestuurder is meteen ook conducteur. Je moet een bewijs van opstappen uit een automaat halen van het station waar je opstapt. Een klein wit kaartje, waarop in het Japans waarschijnlijk de naam van het station staat. Als je uitstapt geef je dat kaartje aan de bestuurder/conducteur. Die staat op, draait zich om en doet een raam open, een ingewikkeld apparaat vereist dan geld, op basis van de kaartjes. De hoeveelheid mag de conducteur zeggen. Dat gaat tot nu toe goed. Tellen in Engels kunnen ze allemaal. Je gooit dat geld in een gleuf van het apparaat, en je mag eraf. Als je niet gepast bij je hebt, is er een wisselapparaat ingebouwd. Je wisselt dan je geld en betaalt alsnog.
Door de tunnel, betreden we een sprookjeswereld.
De laatste twee haltes is het dal heel nauw geworden, en staan de huizen dicht langs het spoor en de rivier, die naast de trein stroomt. De huizen zijn nog van hout. De muren zijn van ruwe steen en over het hout en het steen groeien meer mos soorten dan dat er mensen zijn.
Het geeft het gevoel alsof je 1000 jaar in de tijd terug bent. Zelfs de autos verstoren dat beeld niet. De innige verstrengeling tussen het mos en de stenen en de huizen, maakt zijn eigen wereld. De Kami kunnen nu elk moment tevoorschijn komen. De Typhoon Jedi heeft flink huisgehouden hier, hele stukken waar de ceders als luciferhoutjes langs de flanken van de bergen liggen. Alsof de hand van een machtig wezen zijn vacht heeft gladgestreken. Het geruis van de rivier is alomtegenwoordig, het produceert zijn eigen stilte. Ook dat alle huizen verlaten lijken, ze liggen er donker en stil bij, geen mens te zien.
De laatste halte is ook de ingang van weer een van de 1600 tempels en schrijnen van Kyoto. Wellicht zou ik me moeten verdiepen in wat alles betekent. Wat al die patronen betekenen, welke Kami hier geëerd wordt? Wat de ceremoniële handelingen betekenen, maar dat boeit me niet. Dat mensen hun werkelijkheid ritueel willen benaderen moeten zij weten. De idiosyncratische verschillen maken dat niet meer belangwekkend. De een beweegt een wierookvat heen en de ander trekt aan een bel, klapt in zijn handen en maakt een buiging. Onderliggend is de behoefte van veel mensen om gedrag in verband met de werkelijkheid te brengen dat niet bestaat. Een makkelijke oplossing voor het meest complexe.
We klimmen een dikke 250 meter naar de tempel. Het is voor mij een proef op de som. Gaat mijn hart die klim trekken? Ook hier zijn op de flanken ceders geknakt en liggen als plat geaaide haren strak naast elkaar. Delen van de klim zijn gewoon aarde weg, die nog nat zijn van de sneeuw, delen zijn traptreden. Het ziet er allemaal goed onderhouden uit. Onderweg komen we ettelijke schrijnen tegen. Voor een kleine bijdrage mag je daar je wens bidden, aan de bel trekken, in je handen klappen en een buiging maken. Het wordt met verve gedaan. De schrijnen zijn kleine huizen waarin allerlei objecten zijn aangebracht, al dan niet eetbaar.
We beklimmen de laatste trap en komen aan in de tempel. Geen muur, een open ruimte. Bergen met ijs wordende sneeuw zijn voor Sét aanleiding om een sneeuwpop te fabriceren. Hij ziet alleen de sneeuw. Ik ga ergens langs de kant op een bank zitten. Het sneeuwt nat. Ik aanschouw allerlei wonderlijk gedrag, van een moeder die hard lacht als haar kind huilt omdat haar ander zoon een stuk ijs in zijn mik heeft gegooid tot een man in kaki accountantspak en stropdas met rode iceboots, een plastic tas uit een container haalt en daar wat krantenpapier in doet, wat geld offert en met de tas en kranten wegloopt. Binnen in de hoofdtempel zingen monniken onzichtbaar hun gebeden, buiten staat men in de rij om te bidden, buigen, klappen en wie weet wat allemaal.
We klimmen nog even door. We komen bij een levensgrote bel. Met een kleine boomstam kun je die aan het klinken krijgen, als je ten minste wat geld deponeert, hoewel, niemand die het ziet. Ik doe er nog net geen knoop in en luid de bel. Sabya en Sét volgen.
Ik denk dat we daar gebleven zijn.
Morgen meer.