Een beeld is een plaatje. Een plat meestal vierkant ding waar een afbeelding op staat. De meeste mensen verwarren dat beeld met de werkelijkheid. Ze pakken een foto en zeggen, “kijk daar ben ik geweest.” Dat lijkt me stug. Het volksgeloof daarin is ongelimiteerd gezien de hele horde selfies makende mensen die ik dagelijks zie, en die dan die bijeengeraapte pixels opsturen naar andere plaatjeskijkers.
Over hoe je beeld maakt kun je eeuwig bezig zijn. Maar verwar een beeld nooit met de werkelijkheid, zo die bestaat. Beelden kunnen hooguit helpen om je iets te herinneren over daar en toen, maar zeg nooit, “kijk dat ben ik.” Beelden kunnen helpen om je je iets voor te stellen maar als je “daar en dan” dan bent, is het altijd anders. Het platgeslagen stukje wereld in een plaatje blijkt opeens in een samenhang te passen.
Beeld is altijd een verwijzing naar een verleden tijd. Een verloren tijd en een verloren vorm.
Je kunt met beelden een eigen werkelijkheid oproepen. Je ziet dat in de reisgidsen van Japan. Alle kersenbomen staan in bloei, alleen de historische plekken zijn gefotografeerd en de attracties in de vorm van tempels of paleizen staan er vaak eenzaam en alleen bij. Ik dacht echt dat het er doodstil zou zijn. Er is zoveel dat je niet ziet op die beelden. Hoe de winter is, hoe de overige, niet historische plekken er uit zien en helemaal niet die horden aan bezoekers, De opstand der horden, zoals in het werk van Ortega Y Gasset, hun parkeer-asfaltvelden voor bussen, de lokketjes voor de tickets en ga zo maar door. Beeld liegt altijd.
Beeld leidt daarmee tot beeldvorming en verleidt mensen om naar iets toe te gaan. Wat ze daar precies aantreffen is net zo onaantastbaar als het beeld dat ze in een reisgids hebben zien staan. Het gouden paleis is maar op een 20-tal meter te benaderen en zelfs al zou je op de eerste etage mogen vertoeven, je zult nooit samenvallen met het kasteel als object en kunt er een poosje bij kunnen zijn en dan weer uit elkaar moeten gaan. Zelfs een vraag als: is dat echt goud wat daar blinkt, is niet te beantwoorden.
Je krijgt wel veel meer informatie als je ter plekke bent. Het beeld is een blijft een platgeslagen afbeelding van een moment en een plaats in de tijd en de ruimte van toen. Een tijd die onverdroten doorgaat en het ding niet onberoerd laat. Een beeld is een ding op zich dat hoort bij de categorie beelden, maar slechts heel deels verwijst naar het ding waarvan het is afgeleid. Het afgebeelde is en blijft zijn eigen ding en je hebt als je er oog in oog mee staat, de mogelijkheid om het al is het maar even jouw ding van te maken. Daarna is het een vervagende herinnering, en maar al te vaak vervormt die herinnering het ding waar je even stil bij kon staan.
Beeld is ook een middel om macht uit te oefenen. Het bepaalt het beeld dat een kijker van het afgebeelde heeft van het daar en nu en het maakt dat je daar dan al dan niet wilt zijn. Beeld verleid en men laat zich verleiden.
In de foto’s die ik maak, maak ik een andere werkelijkheid. Ik geloof dat elke ruimte gemaakt wordt door repeterende dingen die al dan niet worden waargenomen. Pas als je erop gaat letten zie je het. Soms schreeuwen die dingen om alle aandacht zoals verbodsborden en soms ontlopen ze elke aandacht omdat ze zich op de achtergrond houden, of beter gezegd omdat wij ze geen blik waardig gunnen. Met mijn beelden maak ik je daar attent op.
Zo kun je dus door een stad als Kyoto lopen, met het gidsje in je hoofd of bij je en kun je de beelden uit het boek vergelijken met wat je tegenkomt. Blind voor de rest. Of je kunt weigeren zo’n gidsje te lezen en rustig te verdwalen. Dan pas komt het ritme van de ruimte tot je.
Ik denk daarbij dat de Indianen wel gelijk hadden. Elk beeld dat gemaakt wordt van een ding of een dier of een mens, ontneemt dat object of subject iets. Het licht nu op in de werkelijkheid als je het tegenkomt, anders was het je minder opgevallen. Jij weet niets van het gouden paviljoen totdat je erover hebt gelezen en je begint te verlangen om het te zien als je er ook een beeld van ziet. Weet dus wat je doet als je een foto maakt. Anderen willen dan ook daar en nu zijn en gaan wellicht regelen dat ze er dan en daar zullen zijn. “Volgend jaar ga ik ook naar het gouden paleis.”
De ruimte die Kyoto wordt genoemd, of zo je wilt Japan, wordt op die manier vastgezet en zo kan het gebeuren dat bussen vol mensen van de ene gefotografeerde plek naar de andere reizen, onderwijl blind voor de rest.
Ik heb me altijd afgevraagd welke kleine onopvallende dingen de ruimte maken. Die heb ik over de hele wereld gefotografeerd en bestudeerd. Welke vormen, welke verhoudingen tussen die vormen bepalen een ruimte? Wat herhaalt zich veel in die ruimte die men stad heet? En wat is dan opvallend anders dan in een andere ruimte, wellicht een ander land of een andere stad.
Wat is het blad aan de boom die de boom deze boom maakt?
En daar sta ik dan even bij stil, isoleer het en geef het een beeld. Ik neem een af-beelding mee die een moment in de tijd en ruimte doet oplichten. Dat gaat niet altijd. Een bos kun je niet vastleggen. Je zit bijvoorbeeld met het probleem dat een beeld vaak kleiner is dan het afgebeelde. Blow-up is een speciaal procedé dat weinig wordt toegepast. De meeste beelden zijn kleiner dan het afgebeelde. Maar dat is wel wat je met een beeld kunt doen. Het afbeelden op ware grootte, het kleiner maken, of groter. We maken in beeld de dingen graag klein.
Veel beelden kun je niet vatten, misschien wel geen een. Autos kunnen heel specifiek bij een bepaalde ruimte horen, maar maak van een auto in al zijn realties maar eens een afbeelding. Of een straat, of een meertje. Niet te fotograferen of te schilderen. Bavink werd gek omdat het hem niet lukte om de zon te schilderen. Zoals Nescio zo passend zei (en men dient dit soort passages uit het hoofd te kennen): “Op een zomermorgen rond half vijf, toen de zon prachtig opkwam, is hij van de waalbrug gestapt. De wachter kreeg hem te laat in de gaten. “Maak je niet druk, ouwe jongen,” had Japi gezegd, en toen was i er afgestapt met zijn gezicht naar het Noord-Oosten. Springen kon je het niet noemen, had de man gezegd, hij was er afgestapt.
Op zijn kamer vonden ze een stok die van Bavink had gehoord en aan de muur zes briefjes met G.v.d. er op en een met ‘Ziezoo’.”
In Le Chef-d’œuvre inconnu van Balzac laat Balzac de meesterschilder Fernhofer van waanzin sterven omdat niemand zijn Belle noiseuse begrijpt. Kyoto is nooit te vatten. En Japan nog minder. Dat toch proberen leidt tot waanzin. Wat op zich helemaal zo gek niet is.
Wat ik wel tracht te doen en dat op poëtische wijze is repeterende patronen zichtbaar maken. Stukjes waarheid. Ik maak er beelden van en die beelden vertellen hun eigen verhaal. Beelden die uniek zijn voor Kyoto. In hun samenhang en in hun uniciteit. Objecten die maar keer op keer terugkeren. Kleine objecten. Zoals een postbus. Als je oplet zijn er onnoemelijk veel postbussen en vertellen die veel over Kyoto en Japan. Al was het maar dat ze nog in papieren post geloven. Maar ook heeft bijna elk gebouw een gasmeter buiten staan. Een wonderlijk gedrocht waar je van alles in kunt zien. De barbierspalen zijn ook dingen die ik alleen hier zie, op deze wijze, als onderdeel van een verhaal over scheren. Vuilnis wordt gescheiden en keurig gestapeld en gepakt op daarvoor bestemde plekken en in daarvoor geschikte netten of containers geplaatst. Overal liggen vaak blauwe tuinslangen, soms opgerold, soms in wonderlijke vormen voor de huizen. De steden zijn vergeven van machines waar je drank uit kunt halen. Over autos, motors, brommers en fietsers spannen ze een vaak zilveren hoes. Het roept Christo achtige beelden op. En dan die schreeuwende verbods-, aanwijzingen- en gebodsborden. Ik heb er nog nooit zoveel bij elkaar gezien en zo variërend van tekst maar niet teveel van vorm. ‘Stop, please do not anything.” is toch adembenemend poëtisch mooi en tegelijk beangstigend. Daar vallen de tempels bij in het niet, de zentuinen verbleken onder zoveel geweld en de publieke ruimte krijgt met al die objecten een eigenheid die het niet had gehad als er alleen maar tempels waren geweest. Het is zoals Meester Fernhofer in het verhaal van Balzac het schilderij van de schilder Porbus, Mary of Egypt met een paar kleine penseelstreken tot leven wekt.
Die beelden hebben, zoals alle beelden de bijzonder eigenschap dat ze de kans geven om het ding op zichzelf te zien. Je kadert, je framed. De rest valt weg. Opeens is de brievenbus geïsoleerd op zichzelf. Opeens is daar een gasmeter alleen gelaten met zichzelf. Opeens wordt een drankenmachine zich bewust van zichzelf. We leren Japan kennen door de objecten die zij voortbrengt en door ze op zichzelf tot zichzelf te laten komen.
Daarbij viel me op dat in Japan bijna alles vierkant is en dat die vierkanten in een zekere vaste verhouding met elkaar staan. Zelfs de afwijkingen zijn te herleiden tot de standaard. Misschien staat alles wel als 1 staat 2,5. Of als een van formats van een tatami, de japanse mat. Een uitermate betekenisrijk ding.
Voeg daarbij de liefde voor grondkleuren toe, van roodbruin via okergeel tot gelig beige in al zijn verscheidenheid en rood als contrastkleur en hier en daar een klein toefje blauw. En je krijgt een selectie uit de werkelijkheid, die je aandacht vraagt. Zeker als je merkt dat ze de oranje sinaasappels aan de bomen laten hangen. Omdat het mooi is.
Voeg daarbij dat de Japanners een volstrekt eigen gevoel voor ritme hebben. Niets ligt ergens toevallig. Alles ligt op zijn plek. Alles is er omdat er iemand is die wil dat het er is. Het ritueel van een vuilniszak bij de er al liggende vuilniszakken zetten, heeft het karakter van een theeceremonie. Denk niet dat de postbode de post zomaar in de brievenbus doet.
Dat is in steden als Dhaka of Sao Paulo niet zo. Toeval en onverschilligheid, corruptie en machtsmisbruik bepalen daar de beelden, ze zijn in veel opzichten veel boeiender omdat chaos op een of andere manier zijn eigen schoonheid oproept. Hier in japan is het de schoonheid van rechthoekig vier-kant. Duister in zijn werking en verslavend. Als iets niet ligt zoals de imaginaire vierkant dat vereist, wordt het alsnog zo neergelegd, anders stoort het. Japan is een onverstoorde ruimte, de tempels en paleizen, hebben zichzelf opgeofferd als afleidingsmanoeuvres, zodat de blinde bezoeker kan zien dat het plaatjes klopt en de rest vredig kan laten existeren.
Al is het offer groot. In tempels waar niemand is en waar je toch in kunt, daalt een vierkanten waarheid op je neer die helpt te zien. Dat is volledig weg op plekken waar de horden zich langs de schoonheid spoeden in hun zingenot, prestatiedrang en behoefte aan externe prikkels. Bij een bamboebos staat dat het verstandig is om die te combineren met een andere attractie, want zo groot is het bos niet. Wat een idioten. Hoelang ben je in een bamboe bos totdat het bos je tolereert? De horden schuifelen door alles heen in afwezigheid. De fotos die ze maken zijn leeg, slechts bewijslast voor de achterban dat ze daar geweest zouden zijn en veel meer dan dat is er niet.
Die combinatie van de liefde voor het vierkant, de waarheid van het vierkant dat universeel lijkt, de grondkleuren waarin alles gedompeld is, het naakte feit dat een foto een beeld is en dat het suggereert dat het object een object op zichzelf is, dat er nog Tempels zijn die nog niet opgeofferd zijn op het altaar van het consumentisme, en vredig tegen de bergen liggen, of verscholen in wijken vol hoezen, postbussen, keurig gestapeld en gesorteerd vuilnis en blauwe slangen op de grond. Alle beelden staan op de weblog, in hun eigen ritme.