De vraag is hoe je een land en zijn volk onderzoekt. Of in het algemeen, hoe je sociale verbanden en samenlevingen onderzoekt.
De beste manier is wellicht er gaan wonen en na 20 jaar een kort essay te schrijven. Al loop je dan het risico dat je het bijzondere gewoon bent gaan vinden en denkt dat het altijd zo geweest is. Dus dat parkeren we maar als een manier en niet de beste.
Het maakt niet zoveel uit of je bij de Maori’s gaat wonen en de taal niet spreekt of bij de Belgen, die wij denken te snappen of hier in Japan. Alle vormen van samenlevingen zijn heel complex en we stappen erin met onszelf. Dat laatste wil zeggen dat jou alleen de dingen opvallen die je kunt zien en andere dingen je niet opvallen. Leren kijken is een van de lastigste dingen die een mens te doen heeft.
Op die manier bestaan er even veel ideeën en beelden over wat Nederland is als dat er inwoners zijn. Valt er dan wat te zeggen over een eilandengroep van 5882 eilanden met 125 miljoen mensen en een cultuur die zeker 2000 jaar oud is en nog steeds van betekenis is? Wij zeggen toch ook niet dat de Friezen iets te maken hebben met de Limburgers?
Het is dus onbegonnen werk. Onze behoefte als mens aan abstracties, reïficaties en generalisaties zijn dan ook heel praktisch van aard. Het is teveel en dus praten we over “de Japanners” die “De Oorlog” verloren hebben en die “de derde economische macht zijn.”
Dat het is zoals Kenzebaru Oe schrijft, dat hij een kleine jongen was die in het bos woonde en de oorlog wel heel ver weg en dat zijn belangrijkste herinnering over die tijd was dat hij Nils Holgerson las van Selma Lagerlöf. “I grew up during the war in a small village deep in the heavily forested valleys of the island of Shikoku. In those days it was virtually impossible for me to lay my hands on books or magazines that might tell me something about foreign lands. Nevertheless, I did have the good fortune to find one such book, intriguingly entitled The Wonderful Adventures of Nils, which I read with a child’s intense excitement.”
Zelfs al zou je 20 jaar in Japan wonen, dan heb je nog steeds geen beeld van wat er zich afspeelt in het hoofd van het vrouwtje van 80 dat over straat schuifelt of de pubers in de Metro van Tokyo die uit de band springen.
Wat we op zijn meest kunnen doen is een verslag maken van wat wij zien en daar zoveel mogelijk “onszelf” in benoemen, zodat mensen hun eigen gedachten erover kunnen hebben. Die bias maakt het allemaal wat minder zwaar. Het is verstandig om de spreker met een korreltje zout te nemen, maar dan alleen als je luisteraar dat ook doet. Ik lees bij Kakuzo Okakura in The book of Tea, dat de belangrijkste boodschap van Zen, humor is. Erom kunnen lachen. Om jezelf kunnen lachen. En zelfs dat dat een verschil is tussen het cerebrale en zware China en de Japanse cultuur: Humor. Kakuzo schreef dit in 1906. Voor wat het waard is.
Je bent altijd te laat. Elke boek dat je leest is over hoe het was en dan alleen voor de schrijver en het publiek dat het boek waardeerde zodat het in de top 10 terecht kwam. Het valt me op dat de meeste boeken die over de Japanse cultuur gaan door “Westeners” zijn geschreven. Dat kan natuurlijk komen omdat wij geen Japans lezen. En dat juist de boeken die over Japan en de cultuur gaan niet vertaald worden. Bronnen zoals wikipedia, zijn een Westerse uitvinding, dus we worden niet bepaald op de hoogte gehouden van Japan. Aan de filosoof Tomonubu Imamichi worden twee alineas besteed. Aan Hegel 50 alineas. Over Tomonubu wordt geschreven dat hij numerous books in het Japans schreef. Ken jij hem?
Het zou onze ernstige, te ernstige, zichzelf te ernstig nemende levensfilosofie goed doen om ons wat meer bezig te houden met denkers uit deze wereld. Je bezighouden met sombere Duitse obscure en ook foute filosofen, zoals sommige denkers in Nederland doen, zoals Otto Sprengler is meer van hetzelfde. We wisten het al, het leven op aarde spoedt zich ten einde, het deugt niet en wij helemaal niet. Fijn om dat keer op keer te lezen bij deze pessimisten. Het zou ons goed doen om ons wat meer te verdiepen in de denkwijzen van deze eilandengroep. Ze lijken maar heel oppervlakkig op ons. En tegelijkertijd heel veel. Dus de afstand is niet zo groot dat we geen jota snappen van wat ze zeggen. Sterker nog, alles wat ik lees is heel toegankelijk, de films die ze maken zijn ook voor mij aangrijpend. De gedichten niet minder duister of toegankelijk dan onze dichters.
De boeken van buitenlanders lezen we nauwelijks omdat het “unreliable anecdotes of passing travelers”. Hij verwijst naar een zijn tijd populair werk van Lacfadio Hearn. Een Griek die op 30 jarige leeftijd naar Japan verhuisde, in 1880 dus. Een zeer actief schrijver die over elke plek waar hij gewoond heeft, boeken uit gaf. Cincinatti, New Orleans en daarna Japan waar hij op 54 jarige leeftijd overlijdt. Dus niet iemand die opgegroeid is in Japan.
Alleen de boeken van Alex Kerr lezen we en de annotaties van de Dichter Basho door de Nederlander Jos Vos. Verder lezen we Japanse auteurs en kijken we films van Japanse directors. Allemaal wel weer vertaald.
We kiezen ervoor om ons onder te dompelen in Japan door er 6 weken te zijn en een verslag te maken van wat we ervaren en er over denken en wat we kunnen lezen erover en de Japanse films die we kunnen zien.
Het voordeel is dat we patronen gaan zien. Er zijn japanners die met witte doekjes voor hun mond lopen. Ik dacht altijd dat dat vanwege de luchtvervuiling was, ik heb het in heel Azië gezien. Het blijkt dat is om overdraagbare ziektes te beteugelen. Zo verspreidt je ze niet en zo krijg je ze niet binnen, is het geloof. Ik kom zo ook tegen in de Film Akasen Chitai, Schaamstraat, van Kenji Mizoguchi uit 1956. Dus dat gedrag is er al minimaal 70 jaar. En zo zijn er nog wel meer gedragingen die we in de literatuur, de film en op straat tegenkomen.
Als we de taal machtig waren geweest, hadden we met de mensen kunnen praten. Gewoon babbelen, geen interviews. Die bron missen we. Het ervaren van het land gebeurt dus bijna zonder dialoog. Maar dat is alleen taal. Niet weten wat het verschil is tussen een buiging maken met je handen voor je kruis, je borst of naast je lichaam is een taalprobleem. Het is al heel wat dat we het ze zien doen, in al zijn variaties. Een keer heel stijfjes tot wel 20 keer heel rap terwijl ze aan het praten zijn. Het is een code om in deze omgeving iets tot uitdrukking te brengen, of misschien weel een loos gebaar, zoals wij een hand opsteken of uitsteken. Maar of het wezenlijk is? Het blijven mensen, met een ouder wordend lijf, met honger op zijn tijd en allerlei menselijke eigenschappen zoals hebzucht of liefde, zoals wij allemaal. Hoe dat vorm krijgt interesseert me. Het verschil maakt nieuwsgierig.